zaterdag 24 december 2011

'Zolang we zwerven is het goed'

Het is zijn zweet dat schittert in de zon op zijn vuile bruine huid en het ruwe van zijn baard die mij doen beseffen dat we op avontuur zijn. We hebben al zeker zeven dagen door verschillende soorten niemandsland gereden, en de hitte en het gebrek aan drinkwater beginnen hem op te breken: dat merk ik aan alles. De afgelopen dagen praatte hij weinig en hij zocht tijdens het zakken van de zon vaak momenten voor hemzelf, zonder mij, om even tot rust te komen. ‘s Nachts kroop hij gelukkig vrijwel altijd tegen mij aan en dan fluisterde hij zachtjes hoe veel hij van mij hield waarna we meestal innige zoende en elkanders zilte huid proefde terwijl we de liefde bedreven op verlate plekken waar vast en zeker niet vaak mensen komen. Na een volle week van samen eenzaam en op weg zijn heb ik voorgesteld te blijven waar we eerder vanochtend zijn aangekomen. Het is een idyllisch dorpje aan de grillige kust, waar de mensen ons vriendelijk toe blijven spreken terwijl we de taal niet begrijpen en enkel vriendelijk terug kunnen knikken om zo onze waardering te uiten. We hebben ons door Engelssprekende jongeren laten vertellen dat het strand hier een uitstekende overnachtingsplaats is voor gelukszoekers zonder geld. Zoals wij dus.

Hoewel ik graag onderweg ben heb ik het idee dat hij even moet beleven hoe het is om helemaal niets te moeten. Want terwijl ik achter op de motor heb genoten van de vrijheid, de warme lucht en hem, geloof ik dat hij voornamelijk bezig is geweest met aankomen, zonder dat we een bestemming hebben. En zelfs nu we hier onze slaapzakken hebben uitgerold is hij bezig met het maken van vuur, terwijl we net zo goed zouden kunnen gaan slapen. Ik roep hem naar me toe en vertel hem dat het even tijd is om niets te doen. Samen vallen we met het geluid van de zee is slaap.


Als ik wakker word is het nog vroeg. Te vroeg om op te staan, maar de zon komt op dus slapen is geen optie meer. Het geluid van de zee is rustiger dan vannacht, toen ik er meerder malen van wakker werd. De lucht is strakblauw en het zand warmt langzaam op. Op dit moment vermoed ik dat het ongeveer vijf uur is, en zonder duidelijke reden voel ik de drang dit moment heel intents met hem te beleven. Voorzichtig zoen ik hem wakker en met zorg streel ik zijn vettige bruine haren uit zijn gezicht, waarna hij slaperig zijn ogen opent en me goedemorgen wenst. ‘Wat is er, meisje?’, vraagt hij nog slaapdronken en met rauwe ochtendstem. ‘Niets. Ik wil alleen maar zwemmen,’ fluister ik haast zwijgend in zijn oor, terwijl ik met mijn vingers de zijne zoek om hem voorzichtig overeind te trekken. ‘Kom,’ zeg ik. Samen stappen we speels richting de zee en wanneer onze voeten het water voor het eerst sinds het begin van onze reis raken, weet ik dat ook hij even heel gelukkig is. Hij weet: zolang we zwerven is het goed.